Zeventien jaar. Zo lang heb ik rond gelopen met het idee dat ik helemaal gek was. Want jeetje, dat hoofd van mij maakt rare kronkels. Ik vergeet waar ik enkele seconden eerder mijn pen heb gelegd, of wat ik die middag heb gegeten. Ik zit urenlang aan mijn bureau te dromen, om pas tegen de deadline aan voldoende adrenaline te voelen om mijn boeken open te slaan.
Chaos
Ik haat herhaling als de pest en word gek als mijn broertje weer, voor de derde keer toch al, naar Godzilla kijkt. Nog erger: ik slaag er zelfs vaak niet in een film de eerste maal, tot het einde uit te kijken. Ik vertrek impulsief naar de stad en kocht daar al mijn zakgeld op aan dingen die ik niet eens zo leuk vind. Ik lees drie boeken gelijk, om het interessant te houden. Ik verkies multitasken boven de dingen één voor één doen, waardoor chaos mijn tweede naam werd.
Perfectionisme
Om dat te compenseren, leer ik mezelf uiterlijk ordelijk te zijn en er altijd onberispelijk uit te zien. Perfectionistisch tot het ziekelijke, om maar niet op te vallen, hoe mijn hoofd constant, dag en nacht, spint. Ik kan geen drie minuten bij het onderwerp blijven, omdat ik bij het ene altijd aan het andere moet denken. Een logopediste probeerde maandenlang om me trager te laten spreken, tegen die verdomde stembandknobbeltjes, maar gaf het simpelweg op. Ik kan echt niet langzaam zeggen, hoeveel er in mijn hoofd zit. Dan kom ik er nooit doorheen.
Ik ben dus niet gek
De psychologe is duidelijk: zonder twijfel een geval van ADD ofwel ADHD, het onoplettende type. De psychiater geeft haar gelijk. Ik vind de diagnose niet vreselijk. Eerder verhelderend. Ik bendus niet gek. Gewoon wat aandachtsgestoord. Impulsief. Associatief. Mijn hersenen doen perfect wat er wordt verwacht, van iemand met ADD. Na een moeilijke start aan de universiteit (probleem met focussen en volhouden, remember?) vind ik eindelijk rust. Ik vind rust in een studie onder mijn niveau die me toelaat honderd dertien andere gedachtes te hebben, in een relatie met iemand met ADHD, die net zo impulsief is als ikzelf. Ik ben er klaar voor. Voor volwassen zijn. Zelfs met ADHD.
Het lukt, helemaal alleen
Mijn relatie strandde op ‘je bent jong en wil afwisseling’. Ik leer nieuwe jongens kennen, en blijf opnieuw bij iemand hangen. Ik studeer af met grootste onderscheiding. Ik ben tevreden, gelukkig, met wie ik ben en met hoe mijn leven loopt. Mijn eerste werkplek is leuk. Ik ga samenwonen, trouwen, er komen nieuwe uitdagingen voor dat hoofd van mij. Rekeningen die ik echt niet kwijt mag raken, dingen koken die voor eetbaar kunnen doorgaan, me blijven concentreren op het spel dat ik al zes keer met diezelfde kleuter heb gespeeld. Maar het lukt, uit mezelf. Ik slaag in wat mensen ‘leven’ noemen. Zonder medicatie. Helemaal alleen.
Nieuwe diagnoses
Er komen kinderen. Vier in vier jaar tijd. Er komen diagnoses. Op ADHD of ADD ben ik voorbereid. Zo’n bende kleine dromertjes had ik wel verwacht. Het wordt echter een ander drieletterwoord. Ook beginnend met een A, ook eindigend op twee identieke medeklinkers. Kinderen met zo’n diagnose hebben voorspelbaarheid nodig, rust, weinig taal en herhaling. Bovendien is onze oudste chronisch ziek en worden mijn altijd schommelende emoties danig op de proef gesteld. Ik, die normaal best een potje kon janken, leer mezelf uit noodzaak geen gevoelens te tonen. Een flauwe mop en sarcasme helpen als je de tranen voelt branden.
Met vallen en opstaan
Van ADD-vrouw probeer ik nu, elke dag opnieuw, ASS-mama te worden. Met vallen en opstaan. Vaak heb ik het gevoel dat ik daarin helemaal faal. Dat ik hier echt niet voor ben gemaakt. Dan ben ik boos op mezelf en mijn hoofd dat niet wil, dan kan ik me echt gevangen voelen in een leven dat niet het mijne is. Maar mijn omgeving merkt de verandering wel. Ze vinden me rustiger. Doordachter. Harder. Stabieler. Meer georganiseerd. Minder impulsief. Ik leer blijkbaar bij. Elke dag. En hoe anders we ook zijn, die kleintjes en ik, hoe we ook botsen en elkaar soms hopeloos verliezen: soms herken ik het wel. Het anders zijn. Het anders denken. Het zo hard proberen bij ‘de rest’ te horen, dat het pijn doet. Het echt niet willen falen in gewoon zijn. Misschien kan ik ze dat wel vertellen. Ooit. We hebben tenslotte allemaal niet meer dan twee best gelijkende drieletterwoorden.
Gastblogger Karolien